CURSUSSEN VOOR VOLWASSENEN CURSUSSEN VOOR KINDEREN LEZINGEN RONDLEIDINGEN REIZEN SCHOOLPROJECTEN PUBLICATIES ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK
NATUURLIJKE LEEFOMGEVING
Hoewel de meeste mensen bij woestijnen aan uitgestrekte oppervlakten van zandduinen denken, bestaat de leefomgeving van de Ababda uit een meer rotsachtige grindwoestijn met kale bergen die doorsneden wordt door droge, zandige rivierbeddingen: de zogenaamde wadi’s. De spaarzame, onregelmatige neerslag in de winter wordt snel afgevoerd naar deze wadi’s, waar het water diep onder de grond langzaam naar de Nijl en de Rode Zee stroomt.
De woestijn waarin de Ababda leven, is vol gevaren. Een Ababda spreekwoord luidt dan ook: “baladi miesj baladak, arnab hajakoel waladak”: mijn land is niet jouw land, hier eet het konijn je kind. Met andere woorden: wanneer je niet weet waar het gevaar schuilt, kan iets wat er onschuldig uitziet, je in grote problemen brengen.
In de woestijnen van Egypte komen drie palmsoorten voor: de dadel (Phoenix dactylifera), de doompalm (Hyphaene thebaica) en de argun palm (Medemia argun). De vruchten van deze palmen zijn eetbaar en worden regelmatig aangetroffen in archeologische contexten. De argun palm is uiterst zeldzaam en tot voor kort slechts bekend van een enkele locatie in de Nubische woestijn van Egypte. Recentelijk zijn echter enkele nieuwe populaties van deze palm ontdekt in Soedan.
De plantengroei in de oostelijke woestijn bestaat onder andere uit ‘tumbleweed’, verschillende kruiden, zuring (Rumex vesicarius) en acacia’s. Overblijvende planten vormen lange wortels en kunnen voldoende water opnemen, ook al heeft het een paar jaar niet geregend. De meeste kruiden hebben een oppervlakkig wortelstelsel en kunnen alleen groeien in de lente. Ze profiteren dan van de winterregens en van de dauw die in de koude nachten op de grond neerslaat. De plantengroei die het voedsel voor de geiten, schapen en kamelen van de nomaden vormt, is afhankelijk van plaatselijke regenbuien. De Ababda trekken daarom met hun kuddes de regen achterna.
Wanneer men rondtrekt, speelt het meenemen van water een belangrijke rol. Vroeger werd hiervoor een zak van geitenhuid gebruikt. Deze wordt echter steeds vaker vervangen door de jerrycan. Van oudsher planden de nomaden hun routes door de woestijn zodanig dat ze van bron naar bron konden reizen. Daar konden dan de zakken met water worden gevuld. Tegenwoordig gaan de Ababda dikwijls met tankauto’s de woestijn in om hun dieren en familieleden van water te voorzien.